Hoofdstuk 8
Verlichting
De Verlichting ging door op de ideeën van onder andere Descartes, Spinoza en Lock. Fundament waarop voortgeborduurd werd, rationalisme, empirisme, natuurrecht en het zelfbeschikkingsrecht. Het vertrouwen van in de menselijke ratio/wetenschap is de basis vanwaar de Verlicht denkers dachten, sceptisch tegenover tradities. De wetenschap wordt in de verlichting meer op de samenleving toegepast.
Vrijmetselaars
Een groep mensen uit verschillende lagen die Verlichte ideeën deelden, gericht op de ratio. Vooruitgangsdenkers.
Wel verlicht: De ratio stond centraal en er werd gesproken over typische onderwerpen voor de verlichting. Elke stand werd vertegenwoordigd.
Niet verlicht: De meetings waren geheim. Het had mystieke en mysterieuse kenmerken, dit staat haaks op het gedachtegoed van de Verlichting
Verlichte denkers
Diderot
17delige encyclopedie. Kennis is toegankelijk voor iedereen. Niet de eerste encyclopedie maar wel de eerste met kritiek op de maatschappij.
Adam Smith
Physiocraat ( filosoof over de economie ). Theorie over vraag en aanbod. Vrijemarktwerking. Door de werking van de vrije markt is kan iedereen zich specialiseren en dat brengt de beste rijkdom op. Ongelijkheid en onafhankelijkheid van de import nam hij voor lief. De theorie dat de overheid zich zo min mogelijk met de economie moet bemoeien heet: Laissez-Faire.
Montesquie
Trias politica. Democratie werkt alleen voor kleine staatjes. Voor een grote staat werkt het despotisme goed. De kerk was een nuttig middel om te veel centralisatie van de staat tegen te gaan.
Voltaire
Pro vrij meningsuiting, persvrijheid en tolerantie. Hij hoeft niet per se een bepaalde regering. De regering moet sterk zijn en de verlichte idealen beschermen en verspreiden.
Rousseau
Hij zag het rationalisme en de moderne samenleving niet als goed, hij sprak het vooruitgangsidee tegen, in zijn ideale samenleving waren er gemeenschappelijke doelen en waren emoties de grootste drijfveer niet de ratio. Zijn bijdrage is dat de upper class niet meer zo zeker was van hun superioriteit, het streven naar menselijke gelijkheid. De adel luisterde naar zijn aanwijzingen over hiërarchie.
Salons
Goedgeorganiseerde plekken waar werken gedeeld, verspreid en bekritiseerd kon worden. Het werd een ontmoetingsplek voor intellectuele. Vrouwen deden meet en waren vaak de host.
Verlichte vorsten/Despotisme
Verschil met eerdere vorsten
Macht werd niet gelinkt aan het 'droit divin'. Vorsten zagen zichzelf als een gewone burger.
Ze 'dienen' het volk. Dat is hun rechtvaardiging.
De vorsten de periode hiervoor donker en traag. Vandaar dat de veranderingen en beslissingen veel vlotter gaan.
Meestal tolerant tegenover andere geloven.
Frederik de Grote van Pruisen
Goedkope rechtbank
Beschermd religieuze vrijheid
Hij probeert het onderwijs te verbeteren.
Iedereen betaalde belasting maar niet allemaal even veel
Boeren konden in het leger
Maar:
Hij nam veel beslissingen zelf en heeft hierdoor niemand kunnen opleiden.
Catharina de grote van Rusland
Ze ging om met Voltaire en Diderot
Zij maakte zich ook sterk voor het verbeteren van de levens van lijfeigenen
Ze beperkte het gebruik van martelen
Vooral de heersende klasse was verlicht
De bovenlaag kwam in aanraking met Verlichte denkers
De bovenlaag spraak Frans waardoor er een soort vervreemding ontstond. Er ontstond een kloof in de samenleving.
Lodewijk XVI
Wel verlicht:
Oude parlementen (rechtbanken) die al jaren door bevoorrechte aristocratie bestuurd werden, werden uitgeschakeld. Deze parlementen zaten hervormingen in de weg.
Niet Verlicht:
Belastingen waren nog steeds niet gelijk. Alleen de boeren betaalde belasting.
Hij wilde hervormingen doorvoeren maar dit werd steeds gedwarsboomd door de edelen omdat ze te veel zeggenschap hadden.
Oostenrijk
Maria Theresa (Moeder van Josef II)
Het lijfeigenschap wordt aangepakt. Ze legde het aan banden , wetten kwamen er. Dit deed ze om morele redenen maar ook om politieke redenen. Lijfeigenen zijn loyaal aan de heer en niet aan de staat.
Ze was geduldig en langzaam met haar hevormingen. In tegenstelling tot haar zoon.
Edelen moesten wel belasting betalen maar nog niet hetzelfde bedrag als de boeren.
Ze creëerden vrij en veilig plekken op te handelen.
Josef II .
Verbood het lijfeigenschap
Belasting gelijk voor IEDEREEN
Persvrijheid, tolerantie tegenover geloven.
Gelijke straffen voor iedereen met dezelfde misdaad, ongeacht je stand.
Nieuwe wetten werden verkondigd aan het volk.
Maar:
-Jozef was echter alleen, zijn beleid was niet populair onder de machtige klasse, hij wist ze niet aan te spreken en na zijn dood werd zijn beleid compleet omgegooid.
-Ook faalde zijn beleid omdat hij niet overal tegelijk kon zijn, zijn beleid werd op lokaal niveau vaak niet uitgevoerd.
-De publieke opinie ontbrak waardoor hij niet werd gesteund door een groep.