Help, ik word nat.
Aggregatietoestanden
Mens en natuur
Vloeibaar
Gas
Vloeistof
7.19 Kinderen kunnen, na experimenteren, enkele gangbare stoffen en materialen benoemen en ze groeperen volgens gemeenschappelijke kenmerken of eigenschappen.
Dat houdt in dat ze :
o Experimenteren met een aantal stoffen en materialen, ze onderscheiden en vaststellen dat wat met dat materiaal of die stof gebeurt.
Eindterm 1.15 Kunnen illustreren dat een stof van toestand kan veranderen.
KERNDOEL: 7.21 Kinderen kunnen natuurkundige verschijnselen onderzoeken en hun zelf geformuleerde voorspelling toetsen.
Eindterm 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
KERNDOEL:
7.10 Kinderen ontdekken en zien in dat veel mensen de aanwezigheid van organismen in hun omgeving waarderen en/of beïnvloeden.
Dat houdt in dat ze :
o Vaststellen dat menselijke activiteiten oorzaak kunnen zijn van lucht-, water- en bodemverontreiniging. (Afronding)
o Vaststellen dat menselijke activiteiten de natuur (soms) vernietigen.
Eindterm 1.24 = Kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu.
Mens en techniek
Proefjes i.v.m aggregatietoestanden
KERNDOEL:
7.21 Kinderen kunnen natuurkundige verschijnselen onderzoeken en hun zelf geformuleerde voorspelling toetsen.
Eindterm 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
KERNDOEL:
7.10 Kinderen ontdekken en zien in dat veel mensen de aanwezigheid van organismen in hun omgeving waarderen en/of beïnvloeden.
Dat houdt in dat ze :
o Vaststellen dat menselijke activiteiten oorzaak kunnen zijn van lucht-, water- en bodemverontreiniging. (Afronding)
o Vaststellen dat menselijke activiteiten de natuur (soms) vernietigen.
Eindterm 1.24 = Kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu.
Mens en tijd
8.3 Kinderen kunnen de tijd die ze nodig hebben voor een voor hen bekende bezigheid, realistisch inschatten.
Dat houdt in dat ze kunnen voorspellen :
o Hoelang ze aan een taak of opdracht, een huistaak, een toets,… zullen werken.
Eindterm 5.1 = Kunnen de tijd die ze nodig hebben voor een voor hen bekende bezigheid realistisch schatten.
KERNDOEL:
7.10 Kinderen ontdekken en zien in dat veel mensen de aanwezigheid van organismen in hun omgeving waarderen en/of beïnvloeden.
Dat houdt in dat ze :
o Vaststellen dat menselijke activiteiten oorzaak kunnen zijn van lucht-, water- en bodemverontreiniging. (Afronding)
o Vaststellen dat menselijke activiteiten de natuur (soms) vernietigen.
Eindterm 1.24 = Kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu.
KERNDOEL:
7.21 Kinderen kunnen natuurkundige verschijnselen onderzoeken en hun zelf geformuleerde voorspelling toetsen.
Eindterm 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
Hoofdonderwerp
Soorten neerslag
Mens en techniek
KERNDOEL:
7.10 Kinderen ontdekken en zien in dat veel mensen de aanwezigheid van organismen in hun omgeving waarderen en/of beïnvloeden.
Dat houdt in dat ze :
o Vaststellen dat menselijke activiteiten oorzaak kunnen zijn van lucht-, water- en bodemverontreiniging. (Afronding)
o Vaststellen dat menselijke activiteiten de natuur (soms) vernietigen.
Eindterm 1.24 = Kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu.
KERNDOEL:
7.21 Kinderen kunnen natuurkundige verschijnselen onderzoeken en hun zelf geformuleerde voorspelling toetsen.
Eindterm 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
Proefjes i.v.m neerslag
Mens en tijd
8.3 Kinderen kunnen de tijd die ze nodig hebben voor een voor hen bekende bezigheid, realistisch inschatten.
Dat houdt in dat ze kunnen voorspellen :
o Hoelang ze aan een taak of opdracht, een huistaak, een toets,… zullen werken.
Eindterm 5.1 = Kunnen de tijd die ze nodig hebben voor een voor hen bekende bezigheid realistisch schatten.
KERNDOEL:
7.21 Kinderen kunnen natuurkundige verschijnselen onderzoeken en hun zelf geformuleerde voorspelling toetsen.
Eindterm 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
KERNDOEL:
7.10 Kinderen ontdekken en zien in dat veel mensen de aanwezigheid van organismen in hun omgeving waarderen en/of beïnvloeden.
Dat houdt in dat ze :
o Vaststellen dat menselijke activiteiten oorzaak kunnen zijn van lucht-, water- en bodemverontreiniging. (Afronding)
o Vaststellen dat menselijke activiteiten de natuur (soms) vernietigen.
Eindterm 1.24 = Kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu.
Mens en natuur
KERNDOEL:
7.10 Kinderen ontdekken en zien in dat veel mensen de aanwezigheid van organismen in hun omgeving waarderen en/of beïnvloeden.
Dat houdt in dat ze :
o Vaststellen dat menselijke activiteiten oorzaak kunnen zijn van lucht-, water- en bodemverontreiniging. (Afronding)
o Vaststellen dat menselijke activiteiten de natuur (soms) vernietigen.
Eindterm 1.24 = Kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu.
KERNDOEL:
7.21 Kinderen kunnen natuurkundige verschijnselen onderzoeken en hun zelf geformuleerde voorspelling toetsen.
Eindterm 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
7.19 Kinderen kunnen, na experimenteren, enkele gangbare stoffen en materialen benoemen en ze groeperen volgens gemeenschappelijke kenmerken of eigenschappen.
Dat houdt in dat ze :
o Experimenteren met een aantal stoffen en materialen, ze onderscheiden en vaststellen dat wat met dat materiaal of die stof gebeurt.
Eindterm 1.15 Kunnen illustreren dat een stof van toestand kan veranderen.
Proefjes i.v.m neerslag
Verschillende soorten neerslag
7.25 Kinderen zien in dat het weer de leefgewoonten van mensen beïnvloedt. Dat houdt in dat ze:
- verschillende weertypes kunnen onderscheiden zoals vorst, mist, ijzel, storm, hittegolf, ...
O.D 1.8
Leerwandeling (Loading ...)
Waterkringloop
Mens en techniek
KERNDOEL:
7.10 Kinderen ontdekken en zien in dat veel mensen de aanwezigheid van organismen in hun omgeving waarderen en/of beïnvloeden.
Dat houdt in dat ze :
o Vaststellen dat menselijke activiteiten oorzaak kunnen zijn van lucht-, water- en bodemverontreiniging. (Afronding)
o Vaststellen dat menselijke activiteiten de natuur (soms) vernietigen.
Eindterm 1.24 = Kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu.
KERNDOEL:
7.21 Kinderen kunnen natuurkundige verschijnselen onderzoeken en hun zelf geformuleerde voorspelling toetsen.
Eindterm 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
Proefjes i.v.m de waterkringloop
Mens en tijd
KERNDOEL:
7.10 Kinderen ontdekken en zien in dat veel mensen de aanwezigheid van organismen in hun omgeving waarderen en/of beïnvloeden.
Dat houdt in dat ze :
o Vaststellen dat menselijke activiteiten oorzaak kunnen zijn van lucht-, water- en bodemverontreiniging. (Afronding)
o Vaststellen dat menselijke activiteiten de natuur (soms) vernietigen.
Eindterm 1.24 = Kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu.
KERNDOEL:
7.10 Kinderen ontdekken en zien in dat veel mensen de aanwezigheid van organismen in hun omgeving waarderen en/of beïnvloeden.
Dat houdt in dat ze :
o Vaststellen dat menselijke activiteiten oorzaak kunnen zijn van lucht-, water- en bodemverontreiniging. (Afronding)
o Vaststellen dat menselijke activiteiten de natuur (soms) vernietigen.
Eindterm 1.24 = Kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu.
KERNDOEL:
7.21 Kinderen kunnen natuurkundige verschijnselen onderzoeken en hun zelf geformuleerde voorspelling toetsen.
Eindterm 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
8.3 Kinderen kunnen de tijd die ze nodig hebben voor een voor hen bekende bezigheid, realistisch inschatten.
Dat houdt in dat ze kunnen voorspellen :
o Hoelang ze aan een taak of opdracht, een huistaak, een toets,… zullen werken.
Eindterm 5.1 = Kunnen de tijd die ze nodig hebben voor een voor hen bekende bezigheid realistisch schatten.
Proefjes i.v.m de waterkringloop
Mens en natuur
KERNDOEL:
7.21 Kinderen kunnen natuurkundige verschijnselen onderzoeken en hun zelf geformuleerde voorspelling toetsen.
Eindterm 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
KERNDOEL:
7.10 Kinderen ontdekken en zien in dat veel mensen de aanwezigheid van organismen in hun omgeving waarderen en/of beïnvloeden.
Dat houdt in dat ze :
o Vaststellen dat menselijke activiteiten oorzaak kunnen zijn van lucht-, water- en bodemverontreiniging. (Afronding)
o Vaststellen dat menselijke activiteiten de natuur (soms) vernietigen.
Eindterm 1.24 = Kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu.
7.19 Kinderen kunnen, na experimenteren, enkele gangbare stoffen en materialen benoemen en ze groeperen volgens gemeenschappelijke kenmerken of eigenschappen.
Dat houdt in dat ze:
o Experimenteren met een aantal stoffen en materialen, ze onderscheiden en vaststellen dat wat met dat materiaal of die stof gebeurt. (Vervolledigen)
Eindterm OD 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
Uitleg van de waterkringloop
Bespreking tekening/prent van de kringloop
Waterzuiveringssysteem
Mens en techniek
KERNDOEL:
7.10 Kinderen ontdekken en zien in dat veel mensen de aanwezigheid van organismen in hun omgeving waarderen en/of beïnvloeden.
Dat houdt in dat ze :
o Vaststellen dat menselijke activiteiten oorzaak kunnen zijn van lucht-, water- en bodemverontreiniging. (Afronding)
o Vaststellen dat menselijke activiteiten de natuur (soms) vernietigen.
Eindterm 1.24 = Kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu.
KERNDOEL:
7.21 Kinderen kunnen natuurkundige verschijnselen onderzoeken en hun zelf geformuleerde voorspelling toetsen.
Eindterm 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
Proefjes i.v.m vervuiling
Mens en natuur
KERNDOEL:
7.10 Kinderen ontdekken en zien in dat veel mensen de aanwezigheid van organismen in hun omgeving waarderen en/of beïnvloeden.
Dat houdt in dat ze :
o Vaststellen dat menselijke activiteiten oorzaak kunnen zijn van lucht-, water- en bodemverontreiniging. (Afronding)
o Vaststellen dat menselijke activiteiten de natuur (soms) vernietigen.
Eindterm 1.24 = Kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu.
KERNDOEL:
7.21 Kinderen kunnen natuurkundige verschijnselen onderzoeken en hun zelf geformuleerde voorspelling toetsen.
Eindterm 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
Gevolgen
y
Mens en tijd
8.3 Kinderen kunnen de tijd die ze nodig hebben voor een voor hen bekende bezigheid, realistisch inschatten.
Dat houdt in dat ze kunnen voorspellen :
o Hoelang ze aan een taak of opdracht, een huistaak, een toets,… zullen werken.
Eindterm 5.1 = Kunnen de tijd die ze nodig hebben voor een voor hen bekende bezigheid realistisch schatten.
Proefjes
KERNDOEL:
7.21 Kinderen kunnen natuurkundige verschijnselen onderzoeken en hun zelf geformuleerde voorspelling toetsen.
Eindterm 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
Grondwater, rivieren, meren, ...
Mens en natuur
KERNDOEL:
7.21 Kinderen kunnen natuurkundige verschijnselen onderzoeken en hun zelf geformuleerde voorspelling toetsen.
Eindterm 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
KERNDOEL:
7.10 Kinderen ontdekken en zien in dat veel mensen de aanwezigheid van organismen in hun omgeving waarderen en/of beïnvloeden.
Dat houdt in dat ze :
o Vaststellen dat menselijke activiteiten oorzaak kunnen zijn van lucht-, water- en bodemverontreiniging. (Afronding)
o Vaststellen dat menselijke activiteiten de natuur (soms) vernietigen.
Eindterm 1.24 = Kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu.
7.19 Kinderen kunnen, na experimenteren, enkele gangbare stoffen en materialen benoemen en ze groeperen volgens gemeenschappelijke kenmerken of eigenschappen.
Dat houdt in dat ze:
o Experimenteren met een aantal stoffen en materialen, ze onderscheiden en vaststellen dat wat met dat materiaal of die stof gebeurt. (Vervolledigen)
Eindterm OD 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
Verschil grondwater, rivieren, meren, ...
Gevolgen en oorzaken van vervuiling
Mens en techniek
KERNDOEL:
7.10 Kinderen ontdekken en zien in dat veel mensen de aanwezigheid van organismen in hun omgeving waarderen en/of beïnvloeden.
Dat houdt in dat ze :
o Vaststellen dat menselijke activiteiten oorzaak kunnen zijn van lucht-, water- en bodemverontreiniging. (Afronding)
o Vaststellen dat menselijke activiteiten de natuur (soms) vernietigen.
Eindterm 1.24 = Kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu.
KERNDOEL:
7.21 Kinderen kunnen natuurkundige verschijnselen onderzoeken en hun zelf geformuleerde voorspelling toetsen.
Eindterm 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
Proefjes in verband met vervuiling
Mens en ruimte
KERNDOEL:
7.10 Kinderen ontdekken en zien in dat veel mensen de aanwezigheid van organismen in hun omgeving waarderen en/of beïnvloeden.
Dat houdt in dat ze :
o Vaststellen dat menselijke activiteiten oorzaak kunnen zijn van lucht-, water- en bodemverontreiniging. (Afronding)
o Vaststellen dat menselijke activiteiten de natuur (soms) vernietigen.
Eindterm 1.24 = Kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu.
KERNDOEL:
7.21 Kinderen kunnen natuurkundige verschijnselen onderzoeken en hun zelf geformuleerde voorspelling toetsen.
Eindterm 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
Water in de buurt
9.10 Kinderen kunnen plaatsen en gebeurtenissen waar ze kennis mee maken vlot op een passende kaart of plattegrond terugvinden.
Eindterm 6.8 : kunnen hun eigen streek en twee andere streken in België situeren op een kaart en de relatie beschrijven tussen omgeving en aspecten van het dagelijkse leven van de mensen.