магазин, покупки
магазин
kleding - одежда
обувь
panty - колготки
kousen - чулки
laarzen - сапоги
sokken - носки
одежда предметы
hemd - рубашка, сорочка
onderhemd - майка
overhemd - мужская рубашка
nachtgoed - ночное белье
pyjama - пижама
broek - брюки, штаны
spijkerbroek - джинсы
головные уборы
bontmuts - меховая шапка
pet - кепка, фуражка
hoed - шляпа
bolhoed - котелок
hoge hoed - цилиндр
trui - свитер
jas - пальто
overjas - пальто
kamerjas - домашний халат
regenjas - плащ
pak - костюм
das - галстук
handschoenen - перчатки
jurk - платье
japon - платье
riem - ремень, пояс
zwempakken - купальники
shorts - шорты
rok - юбка
общие понятия
het kleed - платье, одежда
kinderkleding - детткая одежда
sportkleding - спортивная одежда
gebriede kledingstukken - вязаная одежда
huiskledeing - одежда для дома
herenkleding - мужская одежда
dameskleding - женская одежда
bovenkleding - верхняя одежда
элементы магазина
etage - этаж
roltrap - эскалатор
etalage - витрина
люди
klant - клиент, покупатель
kassier - кассир
verkoper - продавец
verkoopster - продавщица
aanwijzer - указатель
paskamer - примерочная
kassa - касса
etalagepop - манекен
uitverkoop - распродажа
zelfbediening - самообслуживание
afdeling - отдел магазина
schoenenafdeling - отдел обуви
dassenafdeling - отдел галстуков
характеристики
leren - кожаный
geschikt - подходящий, удобный
donker - темный
modieus - модный
ouderwets - старомодный
Mijn vader is een beetje ouderwets. - Мой отец немного старомоден.
uitkleed - раздетый
gekleed - одетый
netjes gekleed - нарядный
Ze was netjes gekleed - Она была нарядная
duur - дорогой
goedkoop - дешевый
klein - маленький
middelgroot - средний
groot - большой
размеры
omvang - обхват
halsomvang - обхват талии
tailleomvang - обхват талии
handomvang - обхват кисти
hoofdomvang - обхват головы
borstomvang - обхват груди
onderborstomvang - обхват под грудью
heupomvang - обхват бедер
lengte - рост
beenlengte binnenkant - длина ноги по внутренней поверхности
armlengte - длина руки
действия
gaan - идти
binnengaan - входить, зайти
dichtgaan - закрываться
opengaan - открываться
doen - делать
uitdoen - снимать
aandoen - надевать
kleden - одевать
zich aankleden - одеваться
zich uitkleden - раздеваться
gaan winkelen - ходить за покупками
verslijten - снашивать
kopen - покупать
verkopen - продавать
lopen - бегать, ходить
kosten - стоить
denken - думать
bekijken - рассматривать
bedienen - обслуживать
passen - примерять
betalen - платить
zoeken - искать
kiezen - выбирать
dragen - носить
Present
ik draag
jij draagt
hij draagt
wij dragen
jullie dragen
zij dragen
Present Perfect
ik heb gedragen
jij hebt gedragen
hij heeft gedragen
wij hebben gedragen
jullie hebben gedragen
zij hebben gedragen
Past
ik droeg
jij droeg
hij droeg
wij droegen
jullie droegen
zij droegen
Past Perfect
ik had gedragen
jij had gedragen
hij had gedragen
wij hadden gedragen
jullie hadden gedragen
zij hadden gedragen