Het belang van kinderen in hun leerproces wordt benadrukt door hen actief te betrekken bij het onderzoeken van natuurkundige verschijnselen en het toetsen van hun voorspellingen. Hierbij leren ze methodisch te werk gaan, wat hen helpt een beter begrip te krijgen van de natuurwetenschappelijke principes.
9.10 Kinderen kunnen plaatsen en gebeurtenissen waar ze kennis mee maken vlot op een passende kaart of plattegrond terugvinden.
Eindterm 6.8 : kunnen hun eigen streek en twee andere streken in België situeren op een kaart en de relatie beschrijven tussen omgeving en aspecten van het dagelijkse leven van de mensen.
Water in de buurt
Grondwater, rivieren, meren, ...
Proefjes in verband met vervuiling
Gevolgen en oorzaken van vervuiling
Verschil grondwater, rivieren, meren, ...
Waterzuiveringssysteem
Proefjes
y
Het nut en het belang van het waterzuiveringssysteem
1.7 Kinderen zien in hoe een samenleving er voor zorgt en zorgde dat aan de levensnoodzakelijke behoeften van zo veel mogelijk mensen voldaan wordt.
Dat houdt in dat ze :
o Het nut en het belang van collectieve voorzieningen kunnen illustreren met voorbeelden uit hun leefwereld.
Eindterm 4.3 = Kunnen met een zelf gekozen voorbeeld het nut en het belang aangeven van een collectieve voorziening, waarvoor de overheid zorg draagt.
Gevolgen
Proefjes i.v.m vervuiling
Waterkringloop
Bespreking tekening/prent van de kringloop
Uitleg van de waterkringloop
7.19 Kinderen kunnen, na experimenteren, enkele gangbare stoffen en materialen benoemen en ze groeperen volgens gemeenschappelijke kenmerken of eigenschappen.
Dat houdt in dat ze:
o Experimenteren met een aantal stoffen en materialen, ze onderscheiden en vaststellen dat wat met dat materiaal of die stof gebeurt. (Vervolledigen)
Eindterm OD 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
8.3 Kinderen kunnen de tijd die ze nodig hebben voor een voor hen bekende bezigheid, realistisch inschatten.
Dat houdt in dat ze kunnen voorspellen :
o Hoelang ze aan een taak of opdracht, een huistaak, een toets,… zullen werken.
Eindterm 5.1 = Kunnen de tijd die ze nodig hebben voor een voor hen bekende bezigheid realistisch schatten.
Proefjes i.v.m de waterkringloop
Leerwandeling (Loading ...)
Soorten neerslag
7.25 Kinderen zien in dat het weer de leefgewoonten van mensen beïnvloedt. Dat houdt in dat ze:
- verschillende weertypes kunnen onderscheiden zoals vorst, mist, ijzel, storm, hittegolf, ...
O.D 1.8
Verschillende soorten neerslag
Proefjes i.v.m neerslag
Hoofdonderwerp
Aggregatietoestanden
Mens en tijd
KERNDOEL:
7.21 Kinderen kunnen natuurkundige verschijnselen onderzoeken en hun zelf geformuleerde voorspelling toetsen.
Eindterm 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
8.3 Kinderen kunnen de tijd die ze nodig hebben voor een voor hen bekende bezigheid, realistisch inschatten.
Dat houdt in dat ze kunnen voorspellen :
o Hoelang ze aan een taak of opdracht, een huistaak, een toets,… zullen werken.
Eindterm 5.1 = Kunnen de tijd die ze nodig hebben voor een voor hen bekende bezigheid realistisch schatten.
Mens en techniek
KERNDOEL:
7.21 Kinderen kunnen natuurkundige verschijnselen onderzoeken en hun zelf geformuleerde voorspelling toetsen.
Eindterm 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
Proefjes i.v.m aggregatietoestanden
Mens en natuur
KERNDOEL:
7.10 Kinderen ontdekken en zien in dat veel mensen de aanwezigheid van organismen in hun omgeving waarderen en/of beïnvloeden.
Dat houdt in dat ze :
o Vaststellen dat menselijke activiteiten oorzaak kunnen zijn van lucht-, water- en bodemverontreiniging. (Afronding)
o Vaststellen dat menselijke activiteiten de natuur (soms) vernietigen.
Eindterm 1.24 = Kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu.
KERNDOEL: 7.21 Kinderen kunnen natuurkundige verschijnselen onderzoeken en hun zelf geformuleerde voorspelling toetsen.
Eindterm 1.2 = Kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.
7.19 Kinderen kunnen, na experimenteren, enkele gangbare stoffen en materialen benoemen en ze groeperen volgens gemeenschappelijke kenmerken of eigenschappen.
Dat houdt in dat ze :
o Experimenteren met een aantal stoffen en materialen, ze onderscheiden en vaststellen dat wat met dat materiaal of die stof gebeurt.
Eindterm 1.15 Kunnen illustreren dat een stof van toestand kan veranderen.