por Ine Bollen 14 anos atrás
1268
Mais informações
Dit is een sprookje dat aangepast is aan de maatschappij en de tijdsbeleving van deze tijd.
Dit is een sprookje met dezelfde algemene kenmerken als het volkssprookje maar met enkele verschillen:
de auteur is bekend
de gebeurtenis die beschreven wordt is veel recenter
er bestaat maar 1 versie van, aangezien de auteur bekend is
dikwijls bevatten deze verhalen een satirische of moraliserende ondertoon
Dit is een sprookje, ontstaan in het volk, en doorverteld door en voor het volk. De auteur is hierbij onbekend. Deze verhalen werden mondeling doorverteld, en wijken daarom soms nogal van elkaar af. Ze gaan voornamelijk over de armen en hun strijd tegen de rijken (= de zogenaamde 'slechten'); de armen stonden nooit alleen en kregen vaak hulp van een wijze mentor. Deze sprookjes zijn vaak nog het overblijfsel van een oude volkscultuur en werden vooral door de lagere sociale klasse verteld om te ontsnappen aan de harde realiteit van elke dag. Ze zijn vanzelfsprekend geschreven in een volkse stijl en waren eerst voor volwassenen bedoeld.
Anekdotische fabel
Etiologische fabels
Dierdicht
Eschatologische (ondergang) mythe
Ttheologische mythe
Etiologische (verklarende) mythen
Kosmogonische mythen
Onverklaarbare gebeurtenissen
Bijzonder weeromstandigheden
Geografische bijzonderheden
Er was eens een aardig kind,
een jaar of zestien, denk ik, oud,
haar ogen waren blauw en klaar,
haar lokken blond als klinkklaar goud.
Maar 't lieve meisje was een wees,
haar moeder was sinds jaren dood,
En dus geen wonder, dat het kind
niet bijster veel plezier genoot.
wel had zij nog twee zusters, maar
die waren snibbig, lui en kwaad,
en kapten en verkleedden zich
van 's morgens vroeg tot 's avonds laat.
zij lieten haar al 't huiswerk doen,
en 's avonds, als zij moe was,
dan zat zij eenzaam en alleen
in 't hoekje van de haard bij de as
en dan werd ze in haar ellende
door 't boze tweetal nog bespot:
"Zo'n Assepoester!" klonk het dan
och, och wat had ze een droevig lot!
Haar pakje was van grove stof,
en grauw haar rok en boezelaar,
maar in fluweel en in satijn
kleedde zich het zusterpaar.
Dat ging maar naar concert en bal;
maar nooit mocht Assepoester mee.
"Jij bent een slons!" zo schimpten zij,
"wees met je keuken maar tevree."
Dan zuchtte onze Assepoester wel,
en dacht dan, schreiend van verdriet:
"'k zou ook zo graag eens wandelen gaan!"
Maar al haar tranen hielpen niet.
't Gebeurde nu dat aan het hof
een meer dan prachtig feest zou zijn,
omdat de kroonprins jarig was.
En op dat schitterend festijn
werd ieder, die in stad en land
aanzienlijk was of rijk en groot,
ook Assepoesters zusterpaar,
door zijne Majesteit genood.
wat hadden zij het dag aan dag
nu overdruk met haar toilet!
welk kleed er aangetrokken moest,
welk kapsel toch diende opgezet!
En hoe er dan geprutteld werd!
En hoe ze kiften met elkaar!
Dan was 't om dit, dan was 't om dat...
"op die manier kom je nooit klaar,"
zei Assepoester, en zij hielp
haar zusters dadelijk. zij begon
met hen te kappen, en wel zo mooi,
dat geen kapster het beter kon.
ook koos zij nog de kleding uit,
die 't zusterpaar het best zou staan,
en toen die nu in orde was,
brak eindelijk de feestdag aan.
Nu kwam het fraaiste rijtuig voor,
de trotse zusters reden heen,
en Assepoester, 't arme kind,
bleef in de keuken weer alleen.
Maar toen ze daar zo eenzaam zat,
en treurig 't hoofdje hangen liet,
vroeg onverwacht een zachte stem:
"Mijn liefje, heb je zo'n verdriet?"
verbaasd keek Assepoester op,
en ja: het was haar oude peet,
de toverfee, die tot haar sprak,
en innig deelnam in haar leed.
"wel, arme schaap!" sprak toen de Fee,
die - schoon ze al grijze haren had,
en maar een schamel kleedje droeg,
toch, o zo'n goedig hart bezat,
"vertel mij eens waarom je schreit
was je ook zo graag naar 't bal gegaan?"
"och ja," zei Assepoester toen.
"Welnu," ving de oude peet weer aan,
"mijn kind, dat is zo moeilijk niet,
wees maar getroost, geef me eerst een zoen,
en ga nu even naar de tuin,
en haal me een pompoen."
Dat deed onze Assepoester snel.
De Fee nam nu haar toverstaf,
en toen zij daarmee de pompoen
maar eventjes een tikje gaf,
was in een gouden staatsiekoets
de vrucht veranderd, op zelfde stond.
"Kijk nu eens in de muizenval,"
zo klonk het weer uit Feeënmond.
"zes witte muisjes zijn er in!"
En nauwelijks raakt de staf die aan,
of Assepoester ziet verbaasd
zes fraaie schimmels voor zich staan.
Maar wie die nu besturen zal?
Een rat zat in de klem; dat dier
wordt door de vriendelijke Fee
herschapen in een hofkoetsier.
Twee hagedissen werden mee
twee knechts in fonkelnieuw livrei,
en dat stond deftig, want nu zat
op elke tree dus een lakei.
Toen raakte met haar toverstaf
de Fee het armelijk jakje aan
van Assepoester, en nu kon
zij stellig wel naar 't feest toe gaan,
want blauw fluweel met echte kant,
heel rijk bestikt met zilverdraad,
en dan een kanten overkleed,
zo was op eens haar balgewaad.
"Nog eventjes geduld, mijn kind!
Je kunt op sloffen toch niet gaan?
Hier zijn twee glazen muiltjes; zie
die zijn eerst fijn! - trek die eens aan!"
zo sprak de goede Fee, en gaf
de muiltjes 't meisje in de hand,
en met die wonderschoentjes aan,
was geen prinses zo mooi in 't land.
"Zie zo, nu kun je gaan naar 't bal;
maar denk er aan: te middernacht
dan moet je thuis zijn, want, mijn kind!
niet langer duurt mijn tovermacht;
en ook: pas op je muiltjes goed,
want zo je er een verliest, och heer!
dan ben je opeens je rijkdom kwijt,
en Assepoester als weleer."
"'k Ben vast terug vóór 't twaalven slaat,"
zei 't meisje, "beste petemoe!"
En, hup! daar wipte ze in de koets,
en reed naar 't hof des konings toe.
wat boog men diep, toen in de zaal
die vreemde jonkvrouw binnentrad.
Geen dame droeg zo'n prachtig kleed,
geen enkele die zo'n kapsel had.
Haar zusters zelfs, ze negen voor
onze Assepoester keer op keer,
en al de heren van het hof
bewonderden haar evenzeer.
ook kwam de kroonprins naar haar toe,
en vroeg haar hoffelijk ten dans,
en Assepoester was op 't feest
het middelpunt van eer en glans.
Dat bal! die avond! 't leek een droom;
en de uren vloden vliegensvlug;
Maar 't slaat kwartier voor twaalven hoor!
nu haastig dus naar huis terug.
Daar zat zij in haar jakje weer,
in 't hoekje van de haard bij de as,
alsof er niets met haar gebeurd,
niets vreemds haar overkomen was.
Al gauw kwamen ook haar zusters thuis,
en die hadden een druk gesprek
over een vreemd prinsesje,
en haar middernachtelijk vertrek.
En Assepoester hoorde 't aan ;
maar zweeg, al lachte ze in haar geest.
zij dacht: je moest eens weten, dat
ik dat prinsesje ben geweest!
En d'andere dag werd aan het hof
't verjaringsfeest weer voortgezet;
en wie verscheen er in de zaal
weer even rijk gekleed en net?
onze Assepoester... en de prins
geleidde haar opnieuw ten dans.
Hij was verrukt door haar gelaat,
dat straalde en blonk van blijde glans.
En heel de avond walste hij
met haar alleen, en zei: "Ik zou
u, lieve jonkvrouw! toch zo graag
altijd aanschouwen, wordt mijn vrouw?"
Maar toen de kroonprins dat zo zei,
sloeg juist de klok al zacht: tik! tik!
't was de voorslag van twaalf uur;
en Assepoester, bleek van schrik,
vlood heen zo snel zij lopen kon;
maar door haar vreselijke spoed,
viel op de trappen van 't paleis
één muiltje van haar voet.
De kroonprins liep haar hijgend na;
en vond het muiltje. Hij riep vol rouw:
"Hoe vind ik haar? wacht! 'k weet het al:
wie 't muiltje past, kies ik tot vrouw."
Nu was er op het hele bal
geen dame jong of oud,
die niet beproefde om 't aan te doen.
Elk had toch graag de prins getrouwd.
Maar niemand paste 't muiltje...
Toen gingen door het ganse land
de kroonprins en zijn dienaars rond,
het glazen muiltje in de hand.
maar hoe ze pasten dag aan dag,
bij edelvrouw of bij boerin,
geen voetje, schoon men duwde en wrong,
kon 't wonderlijke schoentje in.
zo kwam de kroonprins met zijn stoet
ook bij de zusters. "Dames," zei
de prins, "misschien gelukt het u."
Maar 't muiltje paste geen van bei.
Daar zag hij in een hoekje van
de kamer Assepoester staan,
in 't armelijk jakje en heel bedeesd.
"Kom, meisjelief! pas ook eens aan!"
sprak de kroonprins... en ofschoon
de zusters spotten, heimelijk kwaad,
zij zat reeds op een stoel,
en - 't muiltje past haar inderdaad!
Je kunt begrijpen hoe verstomd
men naar onze Assepoester zag:
en hemeltje! daar haalt ze op eens
het andere muiltje voor de dag.
En plotseling veranderde
haar schamel kleed geheel en al,
zij werd weer 't mooi prinsesje,
de koningin van het bal.
wat was de kroonprins in zijn schik!
verdwenen was zijn rouw!
En weinig weken na die dag
werd Assepoester zijn vrouw.
En zij vergaf uit heel haar hart
haar zusters 't doorstane leed;
Maar wie zij 't meest in waarde hield,
dat was de Fee, haar goede peet.
Sinbad de zeeman
ali baba en de 40 rovers
aladin en de wonderlamp
Klaas Vaak kent veel verhalen, hij spuit melk in de ogen van de kinderen. Ze kunnen hun ogen dan niet meer openhouden en zien Klaas Vaak dan ook nooit. Hij meent het goed met kinderen en als ze stil zijn kan hij verhalen vertellen. Onder elke arm draagt hij een paraplu, één vol prentjes en de ander is leeg. De eerste is voor zoete kinderen en die dromen dan de hele nacht. De kleine jongen Hjalmar kreeg de hele week bezoek van Klaas Vaak en hoorde dus zeven verhalen.
De planten in bloempotten veranderen de eerste nacht in grote bomen en het ruikt heerlijk. Uit de tafella stijgt gejammer op, de schoolboeken liggen daar opgeborgen. Klaas Vaak trekt de la open en ziet de lei, in een rekensom staat een fout getal. De griffel wil de som helpen, maar kan dit niet. Er zijn letters in een schrift getekend, maar het lijkt alsof ze van de potloodlijn gevallen zijn. Klaas Vaak drilt de letters en ze staan recht overeind.
De tweede nacht raakt Klaas Vaak met zijn toverspuitje alle meubels aan en ze beginnen te praten. Alleen de kwispedoor praat niet over zichzelf en de vogels op een schilderij gaan vliegen. Klaas Vaak tilt Hjalmar op en de jongen staat in het gras op het schilderij en zes zwanen trekken hem in een bootje over de rivier. De bomen vertellen over rovers, elfjes en heksen. Prinsessen staan op balkons met krakelingen met suiker in de hand en Hjalmar eet ervan. Prinsen laten een regen van rozijnen en tinnen soldaten op Hjalmar neerdalen. Hij ziet zijn kindermeisje en ze zingt voor hem.
Op woensdag stortregent het en Hjalmar hoort het in zijn slaap. Hjalmar staat op een schip in zondagse kleren en ze varen door straten en laveren rond de kerk. Er komen ooievaars en één blijft achter en hij valt op het dek. Het dier wordt bij de kippen, eenden en kalkoenen gezet en vertelt over Afrika. De verhalen worden niet begrepen en de ooievaar wordt uitgelachen. Hjalmar laat de ooievaar vrij en hij vliegt naar het zuiden. Hjalmar zegt de volgende dag soep van de andere dieren te zullen koken en wordt wakker.
De volgende nacht heeft Klaas Vaak een muis meegebracht en deze nodigt de jongen uit voor een bruiloft. Klaas Vaak verkleint de jongen en hij wordt zo groot als een vinger. Hij leent de kleren van de tinnen soldaat en gaat in de vingerhoed van moeder zitten. Het muisje neemt hem mee onder de vloer en de hele gang is met reuzel ingesmeert. Ze komen in de trouwzaal en het bruidspaar staat in een uitgeholde kaarskorst. Ze kussen elkaar en als desserrt wordt een erwt opgedient.
De volgende nacht vertelt Klaas Vaak dat mensen die iets verkeerds hebben gedaan, zijn hulp vaak vragen. Ze doen geen oog dicht en zien nare kleine kabouters op de rand van hun bed. Ze willen goed betalen voor nachtrust en leggen geld in de vensterbank. Maar Klaas Vaak is niet te koop. Herman, de grote pop van het zusje van Hjalmar, zal met Bertha trouwen en Bertha is ook nog jarig bovendien. Hjalmar heeft dit al honderd keer meegemaakt, maar Klaas Vaak vertelt dat dit bruiloft honderd en één wordt. Na deze bruiloft is alles uit en Hjalmar ziet een kartonnen huisje op tafel. Klaas Vaak zegent het huwelijk in en ze krijgen cadeautjes, maar er zijn geen eetbare dingen bij. Het bruidspaar wil op huwelijksreis en vraagt de zwaluw en de broedkip om raad. Bertha neemt de raad van de broedkip aan.
Op zaterdag heeft Klaas Vaak geen tijd voor een verhaaltje en laat Hjalmar Chinezen zien. De wereld moet schoongemaakt worden want de volgende dag is het zondag. Klaas Vaak moet in de kerktoren kijken of de kerkkaboutertjes de klokken hebben gepoetst. Alle sterren moeten gepoetst worden en ze worden genummerd, zodat niet teveel verschieten. Hjalmars grootvader's portret wil niet dat Klaas Vaak verwarring in het hoofd van Hjalmar veroorzaakt. Klaas Vaak vertelt ouder te zijn dan de grootvader, hij is een oude heiden. De Grieken en Romeinen noemden hem de droomgod. Hij verdwijnt en neemt zijn paraplu mee.
De volgende avond keert Klaas Vaak grootvaders portret meteen om en vertelt over vijf groene erwten die in een peul wonen en over een stopnaald die denkt een naainaald te zijn. Klaas Vaak wil Hjalmar zijn broer laten zien, die ook Klaas Vaak wordt genoemd. De broer komt slechts eenmaal bij de mensen en neemt hen mee op zijn paard. Hij kent slechts twee verhalen, een mooie en een nare die met geen pen te beschrijven valt. Klaas Vaak tilt Hjalmar in het venster en laat zijn broer zien. Hij wordt ook wel de Dood genoemd en vraagt oude en jonge mensen naar hun rapport. Iedereen antwoord dat er goede cijfers op staan, maar de Dood wil de rapporten zelf inkijken. Mensen met heel goed en uitmuntent komen voorop het paard, de anderen komen achterop. Achterop het paard horen de mensen nare verhalen en ze kunnen niet weg, want ze zitten vast op de rug van het paard.
Hjalmar zegt niet bang te zijn voor de Dood en Klaas Vaak zegt dat dit ook niet nodig is, als men een goed rapport heeft.
John Blund - Zweedse variant
Een soldaat ontmoet op weg naar huis een heks. Ze vertelt hem dat hij onder in een holle boom zoveel geld kan oprapen als hij maar wil. Onder de boom is een lange gang met drie deuren. Achter de eerste deur staat een kist met kopergeld, bewaakt door een hond met ogen zo groot als schoteltjes. Achter de tweede deur staat een kist met zilvergeld, bewaakt door een hond met ogen zo groot als molenstenen en achter de derde deur staat een kist met gouden munten, bewaakt door een hond met ogen zo groot als de Ronde Toren van Kopenhagen.
De heks geeft de soldaat een schort mee: als hij de honden daarop zet, doen ze hem geen kwaad. De soldaat vraagt wat de heks zelf wil hebben. Het enige wat ze wil is een oude tondeldoos die onder ergens moet liggen. Hij gaat naar beneden, doet al zijn zakken vol geld en gaat weer naar boven. De heks vraagt naar de tondeldoos, maar die is hij vergeten, dus hij gaat nog een keer naar beneden. Als hij weer boven is vraagt hij de heks wat ze met de tondeldoos aan moet. Ze wil het niet vertellen en hij dreigt haar hoofd eraf te hakken als ze het hem niet vertelt. De heks weigert opnieuw en hij hakt haar hoofd eraf.
De soldaat neemt zijn intrek in een herberg in de stad en leidt een luxueus leven. Maar op een dag is zijn geld op en moet hij verhuizen naar een klein achterafkamertje. Op een donkere avond gebruikt hij de tondeldoos, als hij eenmaal vuur slaat verschijnt de hond met de ogen zo groot als schoteltjes. Als hij tweemaal vuur slaat komt de hond van het zilvergeld en bij driemaal vuur slaan verschijnt de hond van het goud. Nu weet de soldaat dat hij met de tondeldoos de honden kan oproepen en hij verhuist weer naar zijn luxe vertrekken.
In de stad woont ook een beeldschone prinses die door haar vader in een koperen kasteel opgesloten wordt gehouden, omdat er voorspeld is dat ze met een gewone soldaat zal trouwen. De soldaat zou haar graag eens zien en hij vraagt de hond of hij haar zou kunnen zien. De hond brengt de slapende prinses naar hem toe en hij kust haar, waarna de hond haar terugbrengt. De ochtend daarop vertelt de prinses aan haar ouders dat ze heeft gedroomd van de hond en de soldaat.
De volgende nacht laat de soldaat de prinses weer halen, maar nu wordt de hond gevolgd door een hofdame met waterlaarzen, die een kruis op zijn deur zet zodat ze het huis terug kan vinden. Wanneer de hond de prinses heeft teruggebracht merkt hij het kruis op en zet een kruis op elke deur in de stad. De volgende nacht komt de hond de prinses weer halen, maar nu heeft de koningin een zakje met grutjes waarin een gaatje zit op haar rug gebonden. De hond merkt niks van het grutjesspoor en de volgende morgen kan men het spoor naar de soldaat volgen.
De soldaat wordt opgepakt en in de gevangenis gegooid. Hij zal de volgende dag worden opgehangen. De soldaat krijgt een jongen zover dat hij de tondeldoos gaat halen en bij de executie roept hij de drie honden op. Deze pakken de rechters, de koning en de koningin op en smijten ze de lucht in, waardoor ze in stukken vallen. De bange soldaten vragen of de soldaat nu koning wil worden en met de prinses wil trouwen. De prinses wordt uit het koperen slot bevrijd en wordt koningin. De bruiloftsfeesten duren acht dagen en de honden zitten mee aan tafel en zetten grote ogen op.
Het verhaal gaat over een klein meisje, geboren uit een bloem. Het lieflijke meisje, dat slaapt in een notendop bedekt met rozenblaadjes, wordt ontvoerd door een pad uit het huis van de vrouw die de bloem plantte waaruit Duimelijntje kwam. Ze wordt uitgehuwelijkt aan de lelijke zoon van de pad en wordt gevangengezet op een lelieblad, maar slaagt erin te ontsnappen met hulp van enkele vissen en een vlinder, die allen vertederd zijn door het kleine meisje.
Ze wordt weer ontvoerd, ditmaal door een kever die met haar wenst te trouwen. De kevermeisjes vinden haar echter helemaal niet knap, ze heeft zelfs geen voelsprieten!. De hele zomer lang leeft Duimelijntje alleen in het bos, waar de vogeltjes voor haar zingen omdat ze het zo'n lief meisje vinden. Maar wanneer de winter komt, trekken de vogels weg naar het zuiden en verdorren alle planten en krijgt ze het erg koud.
Duimelijntje wordt in huis opgenomen door een oud veldmuisvrouwtje, die een goedgevulde keuken en een mooie woonkamer heeft. Door de liedjes die Duimelijntje zingt en de verhalen die ze vertelt, wordt de oude, blinde buurman van de veldmuis, een mol, heimelijk verliefd op haar. In een gang van de mol ligt een schijnbaar dode zwaluw, waar de mol het niet hoog mee opheeft. De mol heeft een hekel aan de zon en vindt vogels, die enkel zingen, maar waardeloze nietsnutten.
Stiekem verzorgt Duimelijntje de zwaluw omdat hij voor haar tijdens de zomer mooie liedjes had gezongen en door de warme zorgen wordt de zwaluw weer snel beter en vertrekt naar het zuiden. Hij wil Duimelijntje meenemen, maar ze weigert omdat dit de veldmuis die zo goed voor haar zorgt pijn zou doen.
Het jaar nadien wordt Duimelijntje uitgehuwelijkt aan de mol en mag de buitenlucht niet meer zien. Wanneer het weer winter wordt en Duimelijntje erg verdrietig is, komt ze de zwaluw weer tegen en vertrekt deze keer wél mee naar het zuiden. In dat prachtig gebied trouwt ze uiteindelijk met de bloemenkoning, een mooie jongen even groot als Duimelijntje. Hij en zijn volk leven in de bloemen, die ze beschermen. Ze leven nog lang en gelukkig
Eerste geschiedenis; de spiegel en de scherven
De duivel, een boosaardige trol, heeft een spiegel gemaakt die al het mooie doet verschrompelen. Lelijke en slechte dingen komen juist tot hun recht. Gezichten worden verdraaid en vrome gedachten worden als wrange grijns weergegeven. De trol heeft een school voor jonge trollen en de leerlingen vertellen dat men in de spiegel kan zien hoe de wereld en de mensen werkelijk zijn. Ze nemen de spiegel overal mee naar toe en ze willen zelfs naar de hemel om de engelen en Onze Lieve Heer voor de gek te houden.
De trollen vliegen naar God en de engelen, maar dan valt de spiegel en stort in honderd miljoen stukken uiteen op de aarde. Elk fragment bezit evenveel kracht als de hele spiegel en hij brengt nu nog meer ongeluk. Stukjes zo groot als een zandkorrel komen in de ogen van mensen terecht en daardoor ziet die persoon alles verdraaid. Ook komen spiegelscherfjes in de harten van mensen, de harten veranderen in een klomp ijs. Grote delen worden gebruikt als vensterglas of brillenglas en de trol lacht zo hard dat zijn buik scheurt.
Tweede geschiedenis; een jongetje en een meisje
In de grote stad wonen twee kinderen tegenover elkaar, de jongen en het meisje houden van elkaar alsof het broer en zus zijn. De ouders van Kay en Gerda hebben buiten de ramen grote houten bakken gezet, waar groente in groeit. Ook staat er in elke bak een rozenboom en de kinderen mogen op de bankjes onder de rozen zitten. In de winter vriezen de ramen dicht en de kinderen maken met warme centen kijkgaatjes. De oude grootmoeder vertelt dat de sneeuw uit zwermen witte bijen bestaat en in het dichtste gedeelte van de wolk vliegt de sneeuwkoningin.
Het voorjaar breekt aan en in de zomer zitten de kinderen weer in het tuintje in de dakgoot. Als de klok vijf slaat, krijgt Kay een venijnige prik in zijn hart en zijn oog. Splinters van de trollenspiegel hebben hem geraakt en hij duwt Gerda weg. Hij rukt enkele rozen af en gaat naar binnen. Kay heeft commentaar op de verhalen van Gerda en zijn grootmoeder en doet alle mensen na. In de winter laat hij de sneeuwvlokken zien en hij vindt ze mooier dan de rozen. Als Kay met zijn slee naar het plein gaat, wordt hij meegenomen door een witte slee. Kay ziet de sneeuwkoningin en in zijn ogen is ze volmaakt.
Derde geschiedenis; de bloementuin van het vrouwtje dat toveren kon
Gerda hoort dat Kay zijn sleetje aan een prachtige ar heeft gebonden en door de stadspoort is gegaan. Op een dag doet ze haar nieuwe rode schoentjes aan en gaat naar de rivier. Ze wil de schoentjes ruilen voor Kay, maar haar offer wordt niet aangenomen. Ze klimt in een bootje, maar deze raakt los en ze drijft met de stroom mee. Ze komt in een kersenboomgaard en ziet een huisje met twee houten soldaten. Een oude vrouw met een kruk en zonnehoed tilt Gerda uit de boot en hoort wat er gebeurt is. Gerda wordt opgesloten en de oude vrouw kamt haar haren met een gouden kam. De oude vrouw kan toveren, maar is niet kwaadaardig. Ze tovert de rozen weg, omdat ze bang is dat Gerda weer aan Kay zal denken.
Gerda speelt elke dag in de tuin en ziet dan een roos op de zonnehoed van de oude vrouw. Ze begint te huilen en door de tranen schiet een roos omhoog. Gerda denkt aan Kay en hoort van de rozen dat Kay niet onder de grond is. De vuurlelie vertelt over Hindoevrouwen op brandstapels en de winde vertelt een droom van een ridderburcht. Het sneeuwklokje vertelt over een schommel en de hyacinten vertellen over drie bevallige zusters in doodskisten. Het boterbloempje vertelt over een meisje dat haar grootmoeder kust en Gerda denkt aan haar eigen grootmoeder. De narcis vertelt dat hij zichzelf kan zien en lekker ruikt, een danseresje staat op één been. Gerda doet het hek open en vertrekt uit de tuin. Ze gaat op een grote steen zitten en merkt dat het al najaar is, alleen de sleedooorn staat nog overeind.
Vierde geschiedenis; prins en prinses
Gerda ontmoet een kraai en het dier vertelt dat Kay bij de kleine prinses woont. Grootmoeder kende de kraaientaal, maar Gerda heeft deze taal niet geleerd en heeft moeite het dier te begrijpen. De prinses wil trouwen en haar man moet goede antwoorden geven, maar iedereen is onder de indruk van het slot en ze kunnen geen woord uitbrengen als ze voor de prinses staan. Ze stotteren en herhalen het laatste woord wat de prinses heeft gezegd, hierdoor worden ze afgewezen. De kraai vertelt dat op de derde dag een klein kereltje met een ranseltje op zijn rug verscheen. Hij was niet onder de indruk en wil alleen met de prinses praten, maar zij wil hem nu toch als man. Gerda weet dat het Kay is, maar ze is op blote voeten en komt zo het kasteel niet binnen.
De kraai vertelt over de achtertrap en de tamme kraai van het kasteel brengt hen naar de slaapkamer. De prinses slaapt in een wit bed en de prins ligt in een rood bed. De dromen draven te paard de kamer uit en Gerda ziet dat het niet Kay is. Ze vertelt de hele geschiedenis en de beide kraaien krijgen een vaste aanstelling. De prins laat Gerda in zijn bed slapen en ze droomt over Kay en een sleetje, getrokken door God's engelen. De volgende ochtend krijgt ze kleding en een koets van puur goud. Koetsier, dienaars en voorijders gaan mee met de koets en Gerda krijgt suikerkransjes, vruchten en pepernoten. De boskraai gaat drie mijlen mee en de andere kraai slaat met haar vleugels bij de poort.
Vijfde geschiedenis; het kleine roversmeisje
Rovers zien de koets en alleen Gerda overleeft de aanval, ze vertelt een roversmeisje wat er is gebeurt. Het roversmeisje bezit vele dieren en Gerda slaapt 's nachts niet. De witte bosduiven vertellen over de sneeuwkoningin en het rendier vertelt dat het zomerslot van de sneeuwkoningin in Lapland ligt. Haar vaste slot ligt op het eiland Spitsbergen bij de noordpool. Gerda vertelt het roversmeisje wat ze heeft gehoord en krijgt het rendier mee als de mannen weg zijn. Het roversmeisje geeft de gevoerde laarsjes terug aan Gerda. Ze houdt de mof, maar geeft de wanten van haar moeder mee en Gerda neemt afscheid. Ze ziet het noorderlicht en het rendier gaat nog harder lopen, ze komen snel in Lapland.
Zesde geschiedenis; de Lapse vrouw en de Finse vrouw
Ze komen bij een klein huisje en moeten kruipen om door de deur te komen. Een Lapse vrouw geeft een stokvis met een booschap voor de Finse vrouw aan Gerda mee. Ze reizen verder en kloppen aan bij de schoorsteen van de Finse vrouw, zij bezit geen deur. Het is heet binnen en de vrouw leest de boodschap, waarna ze de stokvis in de kookpot gooit. De vrouw hoort de geschiedenis en leest een perkament, waarna ze het rendier vertelt over Kay. De vrouw kan geen toverdrank maken, Gerda is al sterk van zichzelf. Het rendier brengt Gerda naar de tuin van de sneeuwkoningin en zet haar af bij een grote struik met rode bessen. Gerda bidt het onzevader en een legioen engeltjes hakt de sneeuwvokken stuk, Kay weet niet dat Gerda dichtbij is.
Zevende geschiedenis
Het slot bestaat uit jachtsneeuw met ramen en deuren van winden, het heeft meer dan honderd zalen. Er ligt een bevroren meer en Kay is blauw van de kou, maar merkt dit niet. De sneeuwkoningin laat Kay een puzzel maken en belooft hem de hele wereld. Ze vertrekt naar de zwarte ketels, de Etna en de Vesuvius. Gerda ziet Kay en ze begint te huilen, de tranen ontdooien zijn hart. Kay begint ook te huilen als Gerda zingt over het kindeke Jezus, hij merkt dat het koud is ze lossen samen de puzzel op. Het rendier heeft een wijfje mee en Gerda en Kay drinken van haar melk. De kinderen worden naar de grenzen van het land gebracht en nemen afscheid. Het roversmeisje ziet Gerda en vertelt dat de prins en prinses naar vreemde landen vertrokken zijn. De kraai is dood en het tamme liefje is nu weduwe, het roversmeisje neemt afscheid en trekt de wereld in. Gerda en Kay komen bij grootmoeders huis en zij leest voor uit de bijbel, de kinderen zijn volwassen en toch nog kinderen in hun hart.
Het verhaal begint met vijfentwintig tinnen soldaatjes, die uit één lepel zijn gesmolten. Ze worden als verjaardagscadeau aan een jongetje gegeven. Een van de soldaatjes mist een been, omdat de tin op was toen hij gesmolten werd. Als de soldaatjes in de woonkamer zijn wordt dat soldaatje verliefd op een papieren danseresje. Het danseresje woont in een kasteel en het soldaatje deelt een doos met vierentwintig anderen. Als de jongen naar bed gaat komt al het speelgoed in de woonkamer te leven. Alleen het tinnen soldaatje en het danseresje bewegen zich niet.
Per ongeluk komt het duveltje in het doosje vrij en die vervloekt het invalide soldaatje, omdat hij ook verliefd was op het danseresje. De volgende (regenachtige) dag waait het tinnen soldaatje uit het raam. Twee straatjongens vinden hem en zetten hem op een papieren bootje. Het bootje drijft via het regenwater het riool in. In het riool wordt hij kort tegengehouden door een rat, maar drijft daarna gewoon verder. Aan het eind van het riool zinkt het bootje en wordt het tinnen soldaatje opgeslokt door een vis. De vis wordt aan de haak van een visser geslagen en belandt uiteindelijk (wonder boven wonder) in de keuken van het huis van het jongetje. Het tinnen soldaatje wordt teruggevonden door de keukenmeid en weer teruggezet bij de andere soldaatjes.
Het jongetje is zeer blij als hij het soldaatje weer vindt. Zijn zusje opent het duveltje in het doosje als grapje om de jongen bang te maken. De jongen schrikt hier zo erg van dat hij het soldaatje laat vallen in het haardvuur. Het danseresje schrikt hier weer zo erg van dat ze haar evenwicht verliest en ook in het haardvuur belandt. De goede fee, die elke kerst in de kerstboom woont, ziet het en fluistert toverwoorden uit medelijden. Op dat moment lopen een soldaat en een danseres buiten de stad op straat. Ze zien elkaar en rennen op elkaar af, roepend van blijdschap. Het enige wat in het vuur overblijft is een tinnen hartje en een papieren bloempje.
Er is ook een versie waarin een jongen het soldaatje zonder reden in het haardvuur gooit. Als de deur wordt geopend, waait het danseresje als een elf recht de kachel in. De dienstmeid vindt de volgende dag alleen een tinnen hart en een zwartverbrand paillet terug.
Een ooievaar kleppert Egyptisch als hij door de groene weiden loopt, er groeit hoefblad op de muur van het kasteel. Een eend zit onder het hoefblad op haar eieren en de andere eenden zwemmen rond in de gracht. De eieren komen uit en de moeder vertelt dat de wereld nog groter is dan de eendjes kunnen zien. Eén ei is nog niet uitgekomen en de moeder besluit tot Sint-Jan te blijven zitten. Als het ei uitkomt, blijkt er een groot en lelijk eendje in te zitten. Het eendje gaat de volgende dag wel zwemmen en de moeder vindt dat het toch wel een prachtexemplaar is. Ze neemt haar jongen mee naar de eendenhof en daar vechten twee families over een palingkop, maar de kat loopt er mee weg. Ze laat haar jongen buigen voor de oude eend die Spaans bloed in de aderen heeft.
Er vliegt een eend op het lelijke kuiken af en de moeder neemt het voor haar jong op en legt uit dat het te lang in het ei heeft gezeten. Het arme eendje wordt geplaagd en gebeten door de eenden en kippen. Ook de haan komt op het eendje af en het wordt alleen maar erger. Ook de broertjes en zusjes van het eendje doen gemeen en hij loopt naar het moeras. De wilde eenden zien het eendje en vinden hem ook lelijk, maar dit maakt hen niet uit. Twee dagen blijft het eendje daar en er komen twee ganzeriken. Ze zijn jong en ondernemend en vragen of het eendje trekvogel wil worden. De ganzen worden doodgeschoten en jachthonden komen aan. Het eendje wordt gespaard en denkt te lelijk te zijn voor de jachthonden.
Het eendje gaat naar een boerenhuisje en hij komt bij een oud vrouwtje met haar kat en kip. De kat wordt Zeuntje genoemd en de kip Kuukelikortbeen. De vrouw kan niet goed zien en denkt eendeneieren te krijgen. Het eendje kan geen eieren leggen en de kat en kip vinden hem te min. Op een dag vertelt het eendje de kip over het water, maar de kip vindt dat het eendje dankbaar moet zijn voor wat hij heeft. Het eendje besluit de wijde wereld in te gaan en in de herfst dansen de bladeren in het rond. Sneeuwvlokken komen en een raaf krijst. Op een avond komen mooie witte vogels en het eendje heeft nog nooit zulke vogels gezien.
De vogels zijn zwanen en trekken naar waremere landen. Het eendje duikt naar de bodem van het water en in de winter heeft hij het koud. Het water vriest dicht en het eendje vriest vast in het ijs. Een boer vindt het dier en neemt het mee naar zijn kinderen. Het eendje verstopt zich en vliegt in het vat met boter en in de meelton. Het eendje vliegt naar buiten en gaat naar het moeras waar de leeuweriken zingen. In het voorjaar vliegt hij omhoog en komt in een tuin waar appelbomen in bloei staan. Het eendje ziet drie witte zwanen in de gracht en hij zwemt naar ze toe. Het eendje denkt dat hij gedood zal worden en hij buigt zijn kop.
Het eendje ziet zijn eigen spiegelbeeld en hij is niet langer lelijk en lomp. Het eendje is een zwaan geworden en hij weet dat het er niet toe doet als je in een eendenhof geboren bent, zolang je in een zwanenei gelegen hebt. Hij wordt gestreeld door de snavels van de andere zwanen en kinderen werpen brood en graankorrels. Ze klappen in hun handen en dansen in het rond. Ook vader en moeder vinden de nieuwe zwaan prachtig en de zwaan wordt verlegen en verbergt zijn kop onder zijn vleugels. Hij is gelukkig en niet trots en hij weet hoe hij vervolgd en gehoond werd. Nu zeggen ze dat hij de mooiste van alle vogels is en de seringen komen tot in het water.
Karen is erg arm en krijgt van vrouw Schoenmaker een paar schoentjes van rode lappen op de dag dat haar moeder begraven wordt. Er komt een rijtuig met een statige dame en deze vrouw krijgt medelijden met Karen. De dominee geeft het meisje mee en de vrouw laat de rode schoentjes verbranden. Karen krijgt schone kleren en moet leren lezen en naaien. De spiegel zegt dat ze meer is dan lief, ze is heel mooi. De koningin komt met een prinses en de mensen gaan kijken. De prinses is in het wit gekleed en draagt rode saffiaanleren schoentjes. Als Karen oud genoeg is om aangenomen te worden in de kerk, krijgt ze nieuwe kleren. De statige dame kan niet goed meer zien en Karen kiest schoentjes zoals de prinses gedragen heeft. Als de statige dame had geweten dat ze een rode kleur hadden, had ze dit nooit toegestaan.
Tijdens de heilige doop denkt Karen alleen aan haar schoentjes. De statige dame hoort van de aanwezigen dat de schoentjes van Karen rood waren en verbied het meisjde deze nogmaals te dragen naar de kerk. De volgende zondag is er communie en Karen trekt toch de rode schoentjes aan. Ze loopt samen met de dame door de korenvelden en hun schoenen worden vuil. Bij de kerk staat een soldaat met een kruk en deze vraagt of hij hun schoenen mag afstoffen. Hij veegt de schoenen van de dame en zegt dat Karen fijne dansschoentjes heeft. Hij geeft een klap op de zolen en zegt dat ze stevig moeten blijven zitten als ze dansen. De mensen kijken naar de schoenen van Karen als ze knielt voor het altaar en drinkt uit de gouden kelk. Karen vergeet te zingen en het onzevader te bidden, ze denkt alleen aan de rode schoentjes. Als ze de kerk verlaten, zegt de soldaat nog iets over de dansschoentjes.
Karen kan niet meer stilstaan en danst de hoek van de kerk om. De koetsier tilt haar in het rijtuig, waar ze de statige oude dame trapt. Ze trekken de schoenen van de benen van Karen en thuis kijkt Karen naar de schoenen in de kast. De oude dame wordt ziek en Karen moet haar verplegen. Er is een bal in de stad en Karen besluit toch te gaan. Ze danst, maar de schoenen doen niet wat zij wil. Ze danst door de poort van de stad en komt in het donkere bos. Ze ziet de oude soldaat en wordt bang en probeert de schoenen uit te trappen. De schoenen zijn echter vastgegroeid aan haar voeten en ze danst overdag en 's nachts. Ze danst het kerkhof op, maar kan niet zitten op een graf van de armen waar het bittere wormkruid groeit. Bij de kerkdeur ziet ze een engel in wit gewaad en zwaard, hij zegt streng dat ze dansen moet tot ze bleek is en haar vel verdroogt.
Karen zal dansen van deur tot deur en de hoogmoedige ijdele kinderen zullen bang voor haar zijn als ze aanklopt. Karen ziet de oude dame in een kist naar buiten gedragen worden en ze danst tot haar huid scheurt. Ze komt bij het huis van de beul op de hei en ze vraagt hem haar voeten af te hakken. Ze gaat bij hem te biecht en de schoentjes dansen met haar voeten de velden in. De beul maakt houten voeten en krukken en Karen leert een gezang voor zondaars. Karen kust de hand die gehouwen heeft en ze gaat naar de kerk, maar de schoentjes dansen voor haar uit. Ze probeert het de volgende zondag nogmaals, maar opnieuw dansen de schoentjes voor haar uit. Ze gaat naar de pastorie en vraagt of ze hen kan dienen. Ze werkt hard en luisterd als de dominee uit de bijbel leest. De kleintjes houden van haar en ze legt uit dat mooie kleren niet belangrijk zijn.
Op een dag wordt ze uitgenodigd voor de kerkdienst, maar ze blijft op haar kamer en leest in een gezangboek. Ze hoort het geluid van het orgel en vraagt God haar te helpen. De zon schijnt in haar kamer en de engel in het witte gewaad staat voor haar. Hij heeft een verse tak met rozen in de hand en raakt de zoldering aan. Er schijnt een heldere gouden ster en de ziel van Karen vliegt vol van zon, vrede en vreugde tot God. Daar vraagt niemand naar de rode schoentjes.
De keizer in China woont in een paleis van porselein, in zijn bos zingt de nachtegaal het mooiste lied. Een visser hoort het lied en vindt het prachtig. Dichters en geleerden schrijven over de vogel en de keizer leest de geschriften. De keizer kent de nachtegaal niet, hij heeft zijn lied nog nooit gezien. De kamerheer heeft ook nog nooit van de nachtegaal gehoord en zoekt in trappen en gangen. Het keukenmeisje kent de nachtegaal, ze hoort hem als ze naar haar zieke moeder bij het strand loopt. De hofjonkers horen koeien en de hofprediker een kikker, voordat de nachtegaal te horen is., Het dier ziet er gewoontjes uit en het meisje vraagt of het dier voor de keizer zingen wil. De nachtegaal zingt zo mooi, dat hij de gouden pantoffel om zijn hals mag dragen. Het dier bedankt echter voor de eer, hij heeft al tranen in de ogen van de keizer gezien en is hier tevreden mee.
De nachtegaal wordt vastgehouden in een eigen kooi en krijgt zijden bandjes om zijn poten. Iedereen in de stad spreekt over de bijzondere vogel. Op een dag krijgt de keizer een pakket, er zit een nagemaakte nachtegaal in. Een mechaniekje zorgt voor het geluid en het dier glinstert van zilver en goud. Het is een cadeau van de keizer van Japan en de mensen willen dat de vogels een duet zingen. Dit lukt niet en de mensen laten de namaakvogel zingen. Niemand merkt dat de nachtegaal ontsnapt door het raam en de keizer en zijn dienaren zijn boos. Maar al snel merkt men dat bij de kunstvogel alles vast staat, terwijl men maar moest afwachten wat men kreeg bij de echte nachtegaal. Het volk zal de vogel op zondag zien en er wordt een concert georganiseerd. Men houdt de vinger die men likkepot noemt omhoog en roept O, het lijkt alsof de bevolking in een roes van groene thee is gekomen.
De arme visser kent het geluid van de echte nachtegaal en vindt dat er iets ontbreekt. Er worden boeken over de namaak nachtegaal geschreven door de hofkapelmeester. Er staan moeilijke Chinese woorden in het boek en iedereen zegt dat hij de inhoud begrijpt, want anders volgt straf. Het hele jaar zingt de kunstvogel en iedereen kan meezingen. Op een dag gaat de vogel kapot en de keizer roept zijn lijfarts, maar die kan niks doen. Er wordt een horlogemaker gehaald, maar de tappen zijn versleten en men moet voortaan voorzichtig doen. Men durft de vogel slechts eenmaal per jaar te laten zingen, de hofkapelmeester houdt een toespraak bij die gelegenheid. Vijf jaar later is de keizer ziek en het land is in rouw. De Dood zit op de borstkast van de keizer en draagt de keizerlijke gouden kroon, een sabel en een vaandel.
Boze en goede daden worden bekeken en de keizer wil muziek horen, maar de kunstvogel blijft stil. De Dood blijft kijken, maar dan zingt de nachtegaal. De keizer krijgt troost en hoop en de gestalten verbleken. De Dood luistert ook naar de vogel en ruilt de sabel, het vaandel en de keizerskroon voor een lied. De nachtegaal zingt over het kerkhof met witte rozen een vlierstruik en de tranen van achtergeblevenen. De Dood zweeft als witte nevel uit het raam en de keizer dankt de nachtegaal. Hij wil een beloning geven, maar de nachtegaal zegt dat de tranen bij zijn eerste lied voldoende zijn. De nachtegaal zingt en de keizer valt in slaap. De nachtegaal zit bij het bed als hij wakker wordt en de keizer vraagt hem te blijven zingen. De nachtegaal zegt dat de keizer de kunstvogel houden moet, hijzelf zal elke avond op een tak buiten het raam zingen. De vogel gaat overal heen en iedereen wordt vrolijk, hij zingt van geluk en lijden.
Het sprookje verhaalt van een keizer die erg op zijn uiterlijk is gesteld. Zijn kleermakers vervaardigen steeds duurdere gewaden, maar de keizer raakt steeds sneller verveeld. Uiteindelijk beveelt hij hen een gewaad te maken van "de stof die niet bestaat". Dan komen er een paar rondreizende kleermakers aan het hof die zeggen helemaal aan zijn wensen te kunnen voldoen, zij hebben een uniek, nog nooit vertoond concept. De keizer huurt ze in. Ze sluiten zich enkele dagen op in hun atelier en doden de tijd. Het ontbreekt ze aan niets. Daarna trekken ze met veel gebaar naar de keizer en doen alsof ze een kleed in de handen dragen.
Ze zeggen dat zij een kostuum hebben gemaakt van een stof die alleen slimme mensen kunnen zien. Ze voeren een hele pantomime op en trekken de keizer het niet bestaande kleed aan. De keizer is enigszins verbouwereerd maar laat zich de verrukte kreten van zijn kleermakers welgevallen. Ook de eerste minister van het land ziet geen stof (want die is er natuurlijk niet) maar zegt dat hij prachtig is. Zelfs de keizer waant zich in dure kleren, want hij wil niet dat mensen denken dat hij dom is. Hij vertoont zich aan zijn hovelingen, en ook zij, bevreesd voor zijn befaamde woede-uitbarstingen, prijzen zijn nieuwe kleren en loven zijn uitgekiende smaak.
Zo besluit de keizer zich te vertonen aan het volk en hij organiseert een heuse optocht. Fier flaneert hij geheel naakt door het volk, dat niet weet waar te kruipen van verbazing, angst en plaatsvervangende schaamte. Tot een jongetje in het publiek roept: "Kijk de keizer loopt in zijn blootje". Iedereen houdt de adem in voor de toorn van de vorst, maar plots wordt zijn kreet beantwoord. "Hij heeft gelijk! Hij loopt in zijn blootje!" Spoedig roept iedereen dit, maar de keizer weet niet anders te doen dan trots door te lopen, zelfs al ziet ook hijzelf de kleren niet. En de dienaren blijven zijn sleep dragen... die er niet is.
Het verhaal gaat over een meisje dat op oudejaarsavond op haar blote voeten door de stad zwerft. Alle mensen doen inkopen of zitten gezellig met zijn allen thuis in de warmte van het haardvuur.
Het meisje zit echter buiten en moet zwavelstokjes verkopen. Ze durft niet naar huis te gaan, omdat ze nog niet alle stokjes verkocht heeft. Ze krijgt het zo koud dat ze zelf een stokje opsteekt. Dan ziet ze plotseling een lekker warm huis, ze zit aan tafel in een leuk gezin. Dan wordt het weer koud en zit ze weer op straat. Vol hoop strijkt ze nog een stokje af. Dan heeft ze het nog even warm. Dit keer zit ze totaal ergens anders.
Het meisje blijft stokjes afstrijken en als ze het laatste stokje afstrijkt, ziet ze haar grootmoeder. Ze mag met haar grootmoeder mee. Het lichtje dooft, maar het meisje met de zwavelstokjes is nu bij haar grootmoeder. Voor altijd warm.
De volgende dag wordt ze gevonden. Een blauw en doodgevroren meisje, met een glimlach om haar mond.
Het gaat over een koning en koningin die een prinsenzoon hebben die op zoek is naar een prinses. Om er een echte prinses uit te halen stellen ze een list op: wie na een nacht slapen op 20 matrassen nog voelt dat er een erwt onder die 20 matrassen ligt wegens haar gevoelige huid kan niet anders dan een prinses zijn. Na de vele sollicitaties van meisjes die beweren dat ze een prinses zijn, maar die heerlijk slapen op de 20 matrassen, dient zich op een dag een meisje aan dat er door de regen en storm niet uitziet, maar beweert een prinses te zijn. Ook zij moet dezelfde proef doorstaan en gaat slapen op de 20 matrassen. Als de prinses de volgende morgen verklaart niet geslapen te hebben omdat het leek of er een steen onder haar bed lag, zijn de koning en koningin overtuigd, en trouwt de prins met de prinses. En ze leefden nog lang en gelukkig!
Het sprookje van de kleine zeemeermin begint met een beschrijving van de kleur, diepte en weidsheid van de zee. Daarin woont de meermin met haar vader, de koning, haar oma en haar 4 oudere zussen. Op haar 15e mag zij, zoals alle meerminnen, naar de oppervlakte zwemmen en de wereld daarboven bekijken. De 5 zussen zijn geboren met 1 jaar tussen ieder, en in de kleinste zeemeermin groeit het verlangen om met haar zusters mee te kunnen naar de oppervlakte zodat ook zij de mensen en hun steden kan zien.
Op haar 15e is het zo ver, zij zwemt naar de oppervlakte. Daar ziet ze een mooie prins op een schip en wordt op slag verliefd op hem. Een heftige storm steekt op en de prins komt bijna te overlijden, maar ze weet hem te redden en naar een strand vlak bij een tempel te brengen. Daar laat zij de bewusteloze prins achter.
De kleine zeemeermin blijft naar de prins verlangen, ze verlangt naar het hebben van een ziel en een eeuwig leven na de dood zoals de mensen - in plaats van in schuim op de oppervlakte van de zee te veranderen zoals de meermannen doen. Ten einde raad gaat ze naar de Zeeheks. In ruil voor een toverdrank die haar benen geeft, staat zij haar tong (en daardoor haar mooie stem) af aan de heks.
Het drinken van de toverdrank voelt alsof er een zwaard door haar heen gaat en lopen alsof ze over scherpe messen loopt. De enige manier voor haar om een ziel te krijgen, is dat de prins van haar houdt en met haar trouwt. Gebeurt dit niet, zal ze overlijden en tot schuim op de zee veranderen op de dag dat de prins haar hart breekt door met een andere vrouw te trouwen.
Ze drinkt de toverdrank en ontmoet de prins. Hij voelt zich aangetrokken door haar schoonheid en haar mooie manier van bewegen. Ze kan niet met hem praten omdat zij door het afstaan van haar tong stom is geworden, maar hij houdt van haar zoals iemand van een klein kind houdt.
Op een dag trekt de prins eropuit om een bruid te vinden. Hij gaat naar een van de buurrijken, daar blijkt de dochter van de koning diegene te zijn die de prins op het strand vond waar de kleine zeemeermin hem achterliet na de storm. De prins wordt verliefd en na een korte tijd kondigt hij de bruiloft af. Dat breekt het hart van de kleine zeemeermin, en ze wordt wanhopig terwijl de bruiloft nadert.
Haar zusters weten raad, ze geven haar een mes dat ze in ruil voor hun mooie haar bij de Zeeheks hebben gekocht. Als de kleine zeemeermin de prins vermoordt met dat mes, kan ze weer een meermin worden en terug naar haar familie gaan voor de rest van haar leven. Dit kan ze niet doen, ze stort zich zelf in de zee en verandert in schuim.
Zij sterft echter niet, ze wordt een dochter van de lucht - onzichtbaar voor de mensen. Als ze 300 jaar lang goede daden heeft verricht, heeft ze haar ziel verdiend en komt ze het koninkrijk van de hemelen binnen. Maar voor ieder goed kind dat een dochter van de lucht vindt kan ze een jaar van de 300 aftrekken, terwijl ze voor ieder kwaad of ondeugend kind huilt - en iedere traan voegt een dag toe aan de jaren
Bestaande verhalen worden aangepast
raponsje
kikkerkoning
repelsteeltje
Assepoester
De vrouw van een rijke man wordt ziek en ze vraagt haar dochtertje altijd goed en vroom te blijven, dan zal God haar helpen. De moeder belooft vanuit de hemel op haar dochtertje te blijven letten en sterft. Het volgende voorjaar huwt de vader een nieuwe vrouw en krijgt met haar twee dochtertjes. Ze zijn mooi, maar hebben een lelijk hart. De oudste dochter wordt behandeld als een keukenmeid en ze moet zich in lompen kleden. De boze zusters gooien erwten en linzen in de as, die de oudste zus op handen en knieën weer opraapt. Ze heeft geen bed, maar moet slapen in de as naast de haard en wordt daarom Assepoester genoemd. De vader gaat naar een jaarmarkt en de oudste dochters vragen edelstenen en mooie kleren. Assepoester wil graag het eerste twijgje dat op zijn reis tegen de hoed van vader stoot als cadeau.
Een hazelaartwijg strijkt langs de hoed en thuis geeft hij de cadeaus aan zijn dochters. Assepoester plant de hazelaar op het graf van haar moeder en begint te huilen. De tranen vallen op de twijg en hij groeit op tot een mooie boom. Driemaal daags gaat Assepoester naar het graf en bidt, een wit vogeltje vervult al haar wensen. De koning geeft een feest dat drie dagen zal duren en alle mooie meisjes worden uitgenodigd. De koningszoon zal namelijk een bruid kiezen en de zussen laten Assepoester helpen als ze zich mooi maken voor het feest. De stiefmoeder geeft Assepoester pas toestemming naar het als ze binnen twee uur vele linzen uit de as haalt.
Assepoester en de vogels door Ludwig Richter (1803-1884)
Het muiltje past, Aschenbrödel door Carl OffterdingerAssepoester roept de tortelduifjes uit de hemel en laat de goede linzen in de gaarbak en de slechte in de keelzak werpen. Vele vogels komen aangevlogen en ze verdelen de linzen, binnen een uur is het werk gereed. Het meisje brengt de schaal naar haar stiefmoeder, maar moet dan tweemaal zoveel linzen uit de as halen. Opnieuw roept Assepoester de duifjes en de linzen worden verdeeld. Binnen een half uur is het werk gereed en Assepoester brengt de twee schalen naar haar stiefmoeder. Maar dan geeft de stiefmoeder nog steeds geen toestemming, omdat Assepoester geen mooie kleren heeft en niet kan dansen.
Assepoester gaat naar de hazelaar op het graf van haar moeder en roept "boompje schud heen en weer, stort goud en zilver op mij neer". De vogels gooien een gewaad van goud en zilver naar beneden en muiltjes die met zijde en zilver zijn geborduurd. Assepoester gaat naar het feest en haar zussen en stiefmoeder herkennen haar niet. De koningszoon danst de hele avond met haar en wil haar thuisbrengen, maar ze springt in de duiventil en ontkomt. De koningszoon praat met de vader en hij vraagt zich af of het mooie meisje zijn dochter kan zijn. De duiventil wordt doormidden gehakt, maar niemand wordt gevonden.
Assepoester is al naar de hazelaar gerend en heeft haar grijze jakje weer aangetrokken. De volgende dag gaat ze opnieuw naar de hazelaar en komt in een nog mooiere jurk naar het feest. Opnieuw danst de koningszoon alleen met haar en hij wil haar volgen, om te zien waar ze woont. Assepoester kan ontkomen en klimt in een perenboom. De vader vraagt zich opnieuw af of het mooie meisje zijn dochter is en de boom wordt omgehakt. Assepoester is echter al thuis en zit in de keuken in haar grijze jakje. De derde dag gaat ze weer naar het boompje en krijgt een nog mooier gewaad als de vorige dag. Ze heeft nu gouden muiltjes en alle gasten zijn sprakeloos als ze haar zien.
De koningszoon danst de derde avond opnieuw alleen met Assepoester en hij heeft de hele trap met pek laten besmeren, zodat Assepoester niet kan ontkomen zoals de vorige avonden. Het linkermuiltje van Assepoester blijft steken op de trap en de koningszoon ziet dat het klein en sierlijk is. De volgende ochtend laat de koningszoon het meisje zoeken in zijn rijk. Alleen de vrouw die het muiltje past, zal zijn vrouw kunnen worden. De twee stiefzussen van Assepoester passen de muil, maar de voeten zijn te groot. De stiefmoeder pakt een mes en hakt de teen van haar dochter af, als koningin hoeft het meisje toch niet meer te lopen. De stiefzus verbijt haar pijn en gaat naar de koningszoon. Hij rijdt met het meisje naar het kasteel, maar komen langs het graf en twee duifjes zitten in de hazelaar.
De duifjes roepen dat het niet de ware bruid kan zijn, de muiltjes zijn veel te klein. De koningszoon ziet dan het bloed uit het muiltje lopen en brengt de valse bruid weer thuis. De andere zuster hakt een stuk van haar hiel af op aanraden van haar moeder en stapt met veel pijn in het muiltje. Ook zij wordt meegenomen op het paard van de koningszoon, maar de duifjes waarschuwen opnieuw. De koningszoon ziet dat de kousen van dit meisje rood kleuren en ook zij wordt thuisgebracht. De koningszoon vraagt de vader of hij niet nog een dochter heeft en hij vertelt over het onooglijke oudste meisje. Assepoester wordt geroepen en ze wast haar handen en gezicht en buigt voor de koningszoon. Ze doet haar zware houten klomp uit en trekt het muiltje aan.
De koningszoon herkent het mooie meisje van het bal en neemt haar mee. De duifjes gaan op de schouders van Assepoester zitten en gaan mee naar het kasteel. Tijdens de bruiloft komen de valse zusters, ze willen profiteren van het geluk van Assepoester. De oudste zuster loopt rechts en de jongste loopt links van de stoet. De duiven pikken elk één van de ogen uit en op de terugweg loopt de oudste links en de jongste rechts. De duiven pikken nu ook de andere ogen uit en de zussen worden levenslang voor hun valsheid gestraft met blindheid.
wolf en de 7 geitjes
Meerdere edities
Steeds meer verhalen
stemmen!!!
initiatief van de lln
Taal van sprookjes
En ze leefden nog lang en gelukkig
Er was eens